Door P.C. Hooft
Aan de Joffren* Anne en Tesselschae Roemer Visschers gesonden naer* haar vertreck vanden huijse te Muiden, in 't jaer 1621, spreekt
Orpheus* met sijn stem en vinger
Maeckte eertijdts den* boomen voeten,
Datse* bij gekroonde* stoeten
Liepen nae* den soeten singer.
Ist dan vreemdt, dat ick verslinger
Op uw speelen,
Op uw queelen,
En loop achter aen uw keelen?
Ick, die ben van 't selve volck?
En was hij* der goden tolck,
Ghij syt speelnoots* van godinnen.
En indien Thalia'* haer sinnen
Eens tot trouwen zet, sult ghij
Elleck sitten aen een zij.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
* = Meiboom: groene boom of tak rond 1 mei versierd voor iemands huis geplant (vooral van een geliefde) als eerbetoon.
* = Joffren: juffrouwen
* = naer: na
* = Orpheus: kreeg door zijn muziek ook toegang tot het dodenrijk om er zijn vrouw Euridice uit mee te voeren.
* = den: aan den
* = Datse: zodat ze
* = gekroonde: feestelijke
* = Liepen nae: volgden
* = hij: bedoeld is Orpheus, zie hierboven
* = speelnoots: vriendinnen
* = Thalia: een der drie gratien, godinnen van bekoring, vreugde en feestelijkheid
zaterdag, mei 30, 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat hier uw bericht achter, maar hou het vrolijk.